De man op gindse heuvel
De opdracht : Schrijf de achterflap van een boek met de titel 'De man op gindse heuvel'
Een groen beboste heuvel, bovenop een kale vlakte.
Hij staat daar... groot, sterk en donker, ogen die in je ziel kunnen kijken.... daar op die gindse heuvel.
Zij... de bakker, het schoolmeisje, de moeder, de bankier, bewoners van het kleine dorpje onderaan de heuvel. Ieder hun eigen verhaal en uitdaging in het leven.
Een bliksemschicht die het leven een andere wending geeft.
Wat weet hij?
Wat brengt hen?
Is het realiteit of fantasie?
Laat je meevoeren door de magie van dit verhaal.
Hij staat daar... groot, sterk en donker, ogen die in je ziel kunnen kijken.... daar op die gindse heuvel.
Zij... de bakker, het schoolmeisje, de moeder, de bankier, bewoners van het kleine dorpje onderaan de heuvel. Ieder hun eigen verhaal en uitdaging in het leven.
Een bliksemschicht die het leven een andere wending geeft.
Wat weet hij?
Wat brengt hen?
Is het realiteit of fantasie?
Laat je meevoeren door de magie van dit verhaal.
Deze titel en achterflap inspireerden mij zo, dat het daadwerkelijk e verhaal geschreven moest worden, zie hieronder
Hier vind je de ingesproken versie van De man op gindse heuvel =>
|
|
Hij staat daar... groot, sterk en donker. Ogen die in je ziel kunnen kijken.... daar op die gindse heuvel op de kale vlakte. Onder hem het groen van de bossen. Hij kijkt neer op het dorpje onderaan de heuvel. Zijn geboortedorp, maar Hij komt er zelden meer. De bewoners voelen zich niet op hun gemak als Hij zich laat zien.
Het begon al toen Hij nog een klein jongetje was. Mensen schrokken van zijn ogen. De felheid. Hij wist toen nog niet wat Hij nu wel weet.
Volwassenen en kinderen leken bang te zijn, ook al had Hij geen greintje kwaad in zich. Hij begreep het in eerste instantie dan ook niet. Tot zijn ouders het uitlegden. Zijn ouders waren de enige mensen waar Hij zich bij op zijn gemak voelde.
Dieren, of het nu om die in het dorp of in het bos ging, waren juist graag in zijn buurt.
Om hem te beschermen hielden zijn ouders hem thuis. Zijn moeder gaf hem zelf de lessen die Hij op school had moeten krijgen. Zijn vader leerde hem allerlei praktische vaardigheden zoals timmeren en metselen. Hij bleek heel handig te zijn. Wat zijn ogen zagen, konden zijn handen maken.
Tot zijn grote verdriet stierven zijn ouders kort na elkaar door ziekte. Hij miste hun liefdevolle steun. Nu was Hij echt alleen. Hij voelde zich eenzamer dan ooit. Alleen met de bakker had Hij regelmatig contact. Om één of andere reden was de bakker niet bang voor hem, maar hij was gestopt de andere bewoners te overtuigen van de vriendelijkheid van de man.
Op een dag was Hij de heuvel opgelopen, door het bos, via smalle paadjes vol boomwortels die hem hielpen boven te komen. Eekhoorntjes sprongen boven hem door de bomen. Reeën begeleidden hem op zijn weg. Een everzwijn leek hem beschermend te volgen.
Bovenaan gekomen stond Hij stil op de heuvel en keek om zich heen. Een vlakte waar geen mens ooit kwam. In zijn hoofd ontstond een plan. Hij liep zo snel als de paadjes het toelieten naar beneden en belde de bakker. Hij legde zijn plan uit. De bakker protesteerde nog, maar begreep dat hij de man niet op andere gedachten kon brengen.
De bakker regelde alles wat Hij nodig had. Alles werd bovenop de heuvel gebracht waar Hij een huis bouwde voor zichzelf met rondom een veranda zodat Hij van alle kanten de omgeving goed kon overzien.
Hij voelde zich voor het eerst helemaal thuis nu Hij geen mensen meer tegen kon komen. Hier kon Hij zichzelf zijn. Er was altijd wel wat te doen rondom het huis. Hij maakte zijn eigen meubels, verbouwde zijn eten. Wat Hij miste bracht de bakker, die één keer per week langs kwam met spullen waar Hij om gevraagd had en dan dronken ze samen op de veranda een eigen gebrouwen biertje.
Zo op het eerste gezicht leek Hij gelukkig te zijn, maar dat was schijn. Hij voelde zich nog steeds zo eenzaam.
Op een avond, zomerswarm, de geuren van het bos waren extra sterk door de warmte van die dag, stond Hij op de veranda en keek naar beneden naar het dorp. Hier kon Hij zijn wie Hij was, zonder oordeel, maar Hij verlangde naar contact met anderen zonder dat ze hem veroordeelden. Hij wist van de bakker dat er van allerlei speelde in het dorp. Mensen hadden het moeilijk. Hij zou ze willen helpen, maar zij zouden zijn hulp niet aanvaarden.
Hij pakte zijn verrekijker en haalde het beeld van het dorp dichterbij. Het was stil, ondanks de mooie avond zaten de meeste mensen binnen. Hij wilde de verrekijker wegleggen, toen zijn blik viel op een jong meisje op een bank in het park. Ze zat voorovergebogen met haar hoofd in haar handen.
“Huilde ze?
“Ja, ik huil!”
Hij schrok, kreeg hij nu antwoord op zijn vraag?
“Wil je vertellen wat er is?” dacht Hij.
Hij zag dat het meisje om zich heen keek, alsof ze verwachtte dat er iemand achter haar stond. Zij reageerde.
“Zoveel, teveel, ik weet het niet meer.”
“Ik heb alle tijd, vertel maar wat je kwijt wil”dacht Hij.
“Op school gaat het niet goed, mijn moeder is de hele dag door verdrietig en ik weet niet hoe ik haar kan helpen. Mijn beste vriendin is verhuisd. Ik mis mijn vader zo, ook al is het al drie jaar geleden dat hij is overleden. Hij had vast geweten wat ik moest doen.”
“Dat is ook wel heel veel om te dragen. Ik snap dat je daar veel verdriet van hebt. Kan ik iets voor je doen?”
“Ik weet niet wie u bent, maar even zo ‘praten’ is al fijn. Ik voel me een beetje minder alleen. Dankuwel.”
“Dat is fijn!”
Het meisje stond op en liep weg.
Hij bleef nog even staan. Verwonderd over wat er gebeurd was. Hij begreep het niet. Hoe kon het dat Hij haar gedachten hoorde en zij de zijne?
De volgende avond stond Hij weer op de veranda. de warmte van de zon gaf ook die avond een aangenaam gevoel op zijn lijf. De verrekijker lag nog op dezelfde plek als waar Hij hem de vorige avond had gelaten. Hij pakte hem op en richtte hem op het dorp. Er waren wat meer mensen buiten dan de vorige avond. Hij zag de bankier met grote stappen door de hoofdstraat lopen. Zo te zien was hij overstuur. Hij kende de bankier wel. Een vriendelijke man, weduwnaar, hardwerkend, maar altijd tijd voor een praatje. Hij verschoof zijn blik en zag in het park op het bankje een vrouw zitten. Met een zakdoekje depte ze haar ogen.
“Huilde ze?”
“Ja, ik huil!”
Gebeurde hetzelfde als de vorige avond met het meisje?
Hij dacht “Wil je vertellen wat er is?”
“Zoveel, teveel, ik weet het niet meer.”
“Ik heb de tijd, vertel maar wat je kwijt wil”dacht Hij.
Hij zag dat de vrouw om zich heen keek, alsof ze verwachtte dat er iemand achter haar stond. Zij reageerde.
“Mijn dochter is iedere dag verdrietig. Het gaat niet goed op school. Haar beste vriendin is verhuisd en ze mist haar vader zo. En ik mis hem ook zo. Hij zou hebben geweten wat ik moet doen. Hij zou haar opgevrolijkt hebben. En dan heb ik net ook nog ruzie gehad met de bankier. Hij houdt van mij zegt hij en ik voel dat het waar is, maar ik durf niet. Wat als hij ook....? En hoe vertel ik het mijn dochter, ze zal vast boos worden, omdat ze denkt dat ik haar vader vergeten ben, maar dat is niet zo. Ik zal hem nooit vergeten. Maar ik voel mij ook alleen en ik weet dat als ik het toelaat ik ook van de bankier zal kunnen houden en hij zal ook van mijn dochter houden, maar.... ik ben zo bang!”
“Dat is ook wel heel veel om te dragen. Ik snap dat je daar veel verdriet van hebt. Kan ik iets voor je doen?”
“Ik weet niet wie u bent, maar even zo ‘praten’ is al fijn. Ik voel me een beetje minder alleen. Dankuwel.”
“Dat is fijn!”
De vrouw stond langzaam op, keek nog eens zoekend om zich heen en liep weg.
Hij bleef nog even staan en dacht aan wat Hij gehoord had. Hij had al snel door dat de vrouw de moeder van het meisje van de vorige avond was. Hij voelde bijna de pijn die zij voelden. Hij moest toch iets kunnen doen. Maar wat? De volgende dag kwam de bakker op bezoek met de spullen waar Hij om gevraagd had.
Hij vroeg aan de bakker of er nog iets te vertellen was over de bewoners van het dorpje. De bakker kon alleen vertellen dat het op dat moment met een aantal bewoners persoonlijk niet goed ging. Daarnaast maakten alle bewoners zich grote zorgen, want het had al veel te lang niet geregend. Het water in de rivier die door het dorp liep kwam hoe langer hoe lager te staan. De bewoners, de dieren en de omgeving waren compleet afhankelijk van de rivier voor hun watervoorziening. Als het niet binnenkort zou gaan regenen dan zou al het groen verdorren en de dieren zouden van dorst omkomen en ook voor de bewoners zou het desastreuze gevolgen hebben.
Hij was hier al langere tijd bang voor. Ook Hij had natuurlijk in de gaten gehad dat het bos droger werd, de bladeren bruiner. Er moest echt iets gebeuren voordat het te laat was.
Nadat de bakker weg was gegaan, het was al wat later op de avond, stond Hij weer op de veranda. De warme zomeravonden waren op zich fijn, maar ze duurden nu al te lang. Hij pakte automatisch weer zijn verrekijker en tuurde naar beneden, naar het dorp. Zijn ogen dwaalden naar het park, naar het bankje, en ja daar zat weer iemand op. Dit keer was het de bankier. Zijn schouders gebogen, zijn gezicht treurig.
“Huilde hij?”
“Nee, ik huil nog niet, maar de tranen zitten mij wel hoog.”
Hij dacht “Wil je vertellen wat er is?”
“Zoveel, teveel, ik weet het niet meer.”
“Ik heb de tijd, vertel maar wat je kwijt wil”dacht Hij.
Hij zag dat de bankier om zich heen keek, alsof hij verwachtte dat er iemand achter hem stond. Hij reageerde.
“Ik maak mij zorgen over het dorp. De droogte. Iedereen loopt op zijn tenen. Iedereen is snel op zijn of haar teentjes getrapt. Het lukt mij niet meer om de bewoners op te peppen, wat ik normaal altijd wel kon. Daarnaast hou ik al langere tijd van een vrouw. Ik geloof dat zij ook van mij zou kunnen houden, maar ze durft niet. Haar man is overleden en ze is bang dat het met mij misschien ook zo zal gaan. Ze heeft een dochter met wie het ook niet goed gaat op school en wiens beste vriendin is verhuisd. Ik houd zoveel van haar. Ik zou haar en haar dochter zo graag weer gelukkig zien, maar hoe kan ik haar laten weten dat het goed gaat komen?”
“Dat is ook wel heel veel om te dragen. Ik snap dat je daar veel verdriet van hebt. Kan ik iets voor je doen?”
“Ik weet niet wie u bent, maar even zo ‘praten’ is al fijn. Ik voel me een beetje minder alleen. Dankuwel.”
“Dat is fijn!”
De bankier stond langzaam op, keek nog eens zoekend om zich heen en liep weg.
Hij bleef dit keer nog lang op de veranda zitten. Drie mensen, zoveel verdriet en ze zouden zoveel steun bij elkaar kunnen vinden als ze het met elkaar zouden dragen. Er moest iets zijn dat Hij kon doen.
Na een slapeloze nacht vol gepieker stond Hij de volgende morgen op. Hij had bijna geen energie, pakte wat koffie en ging op de veranda zitten. Daar bleef Hij de hele dag zitten. Het leek wel of Hij verlamd was. Zo werd het langzaam avond en tijd voor de zonsondergang.
De zon stond daar aan de hemel net als anders, maar zo vurig als Hij hem nog nooit gezien had. Zijn ogen werden vochtig als Hij aan al dat verdriet dacht dat de bewoners beneden in het dorp ervaarden. Hij stond op keek star naar de rivier, naar het stroompje dat nog over was, keek omhoog naar de zon die zo fel brandde. De weerkaatsing van het water van de rivier, de tranen in zijn ogen en het vuur van de zon, zorgden voor een bliksemflits zo sterk dat de hemel in vuur en vlam leek te staan. Het volgende moment was er een donderslag en daarna voelde Hij druppels. Grote druppels. Steeds grotere druppels. Hij keek omhoog, voelde de regen op zijn gezicht, proefde de zoetheid van de druppels op zijn tong. De tranen stroomden over zijn wangen terwijl Hij begon te lachen. Zo te lachen als Hij nog nooit gelachen had. Hij pakte de verrekijker en keek naar beneden, naar het dorp. Ondanks de druppels die de glazen van de verrekijker wazig maakten zag Hij wat er gebeurde. De bewoners stroomden uit hun huizen. Hun armen wijd gespreid om zoveel mogelijk regen op te vangen. De bewoners maakten contact met elkaar, ze lachten naar elkaar. Het groen werd weer groener. Vogels vloten hun hoogste lied. Honden blaften. Poezen miauwden. Schapen blaatten. Koeien loeiden en sprongen door de wei alsof ze voor het eerst weer naar buiten mochten na een lange winter in de stal.
Hij keek of hij het meisje, de moeder en de bankier zag. In eerste instantie kon Hij ze niet vinden. Zijn ogen zochten het hele dorp af. Het park. Het bankje. Daar zag Hij ze. Ieder van een andere kant, liepen ze richting het bankje. Hun hoofden gebogen, nog steeds. Hij voelde teleurstelling. Voor hen waren de problemen nog niet opgelost. Hij zag hen het bankje naderen en tegelijkertijd hun hoofd omhoog doen. Elkaar zien. Een verbaasde blik. Een voorzichtige glimlach.
Ze spreiden hun armen en liepen naar elkaar toe. De moeder sloot haar dochter in haar armen. De bankier sloot de moeder en dochter in zijn armen. Zo bleven ze minutenlang staan. De dochter keek omhoog naar haar moeder en de bankier en begon te lachen.
Ze gingen alle drie op het bankje zitten en begonnen te vertellen, over hun ‘ontmoeting’ met de vreemdeling die hun gedachten leek te kunnen lezen.
Hij dacht “zal het nu goedkomen?”
Alle drie keken ze elkaar aan en zeiden tegelijkertijd “Ja, het zal goedkomen!”
Hun blik werd naar de heuvel getrokken, naar de vlakte. Daar stond Hij, groot, sterk en donker. Ogen die in je ziel kunnen kijken.
Het begon al toen Hij nog een klein jongetje was. Mensen schrokken van zijn ogen. De felheid. Hij wist toen nog niet wat Hij nu wel weet.
Volwassenen en kinderen leken bang te zijn, ook al had Hij geen greintje kwaad in zich. Hij begreep het in eerste instantie dan ook niet. Tot zijn ouders het uitlegden. Zijn ouders waren de enige mensen waar Hij zich bij op zijn gemak voelde.
Dieren, of het nu om die in het dorp of in het bos ging, waren juist graag in zijn buurt.
Om hem te beschermen hielden zijn ouders hem thuis. Zijn moeder gaf hem zelf de lessen die Hij op school had moeten krijgen. Zijn vader leerde hem allerlei praktische vaardigheden zoals timmeren en metselen. Hij bleek heel handig te zijn. Wat zijn ogen zagen, konden zijn handen maken.
Tot zijn grote verdriet stierven zijn ouders kort na elkaar door ziekte. Hij miste hun liefdevolle steun. Nu was Hij echt alleen. Hij voelde zich eenzamer dan ooit. Alleen met de bakker had Hij regelmatig contact. Om één of andere reden was de bakker niet bang voor hem, maar hij was gestopt de andere bewoners te overtuigen van de vriendelijkheid van de man.
Op een dag was Hij de heuvel opgelopen, door het bos, via smalle paadjes vol boomwortels die hem hielpen boven te komen. Eekhoorntjes sprongen boven hem door de bomen. Reeën begeleidden hem op zijn weg. Een everzwijn leek hem beschermend te volgen.
Bovenaan gekomen stond Hij stil op de heuvel en keek om zich heen. Een vlakte waar geen mens ooit kwam. In zijn hoofd ontstond een plan. Hij liep zo snel als de paadjes het toelieten naar beneden en belde de bakker. Hij legde zijn plan uit. De bakker protesteerde nog, maar begreep dat hij de man niet op andere gedachten kon brengen.
De bakker regelde alles wat Hij nodig had. Alles werd bovenop de heuvel gebracht waar Hij een huis bouwde voor zichzelf met rondom een veranda zodat Hij van alle kanten de omgeving goed kon overzien.
Hij voelde zich voor het eerst helemaal thuis nu Hij geen mensen meer tegen kon komen. Hier kon Hij zichzelf zijn. Er was altijd wel wat te doen rondom het huis. Hij maakte zijn eigen meubels, verbouwde zijn eten. Wat Hij miste bracht de bakker, die één keer per week langs kwam met spullen waar Hij om gevraagd had en dan dronken ze samen op de veranda een eigen gebrouwen biertje.
Zo op het eerste gezicht leek Hij gelukkig te zijn, maar dat was schijn. Hij voelde zich nog steeds zo eenzaam.
Op een avond, zomerswarm, de geuren van het bos waren extra sterk door de warmte van die dag, stond Hij op de veranda en keek naar beneden naar het dorp. Hier kon Hij zijn wie Hij was, zonder oordeel, maar Hij verlangde naar contact met anderen zonder dat ze hem veroordeelden. Hij wist van de bakker dat er van allerlei speelde in het dorp. Mensen hadden het moeilijk. Hij zou ze willen helpen, maar zij zouden zijn hulp niet aanvaarden.
Hij pakte zijn verrekijker en haalde het beeld van het dorp dichterbij. Het was stil, ondanks de mooie avond zaten de meeste mensen binnen. Hij wilde de verrekijker wegleggen, toen zijn blik viel op een jong meisje op een bank in het park. Ze zat voorovergebogen met haar hoofd in haar handen.
“Huilde ze?
“Ja, ik huil!”
Hij schrok, kreeg hij nu antwoord op zijn vraag?
“Wil je vertellen wat er is?” dacht Hij.
Hij zag dat het meisje om zich heen keek, alsof ze verwachtte dat er iemand achter haar stond. Zij reageerde.
“Zoveel, teveel, ik weet het niet meer.”
“Ik heb alle tijd, vertel maar wat je kwijt wil”dacht Hij.
“Op school gaat het niet goed, mijn moeder is de hele dag door verdrietig en ik weet niet hoe ik haar kan helpen. Mijn beste vriendin is verhuisd. Ik mis mijn vader zo, ook al is het al drie jaar geleden dat hij is overleden. Hij had vast geweten wat ik moest doen.”
“Dat is ook wel heel veel om te dragen. Ik snap dat je daar veel verdriet van hebt. Kan ik iets voor je doen?”
“Ik weet niet wie u bent, maar even zo ‘praten’ is al fijn. Ik voel me een beetje minder alleen. Dankuwel.”
“Dat is fijn!”
Het meisje stond op en liep weg.
Hij bleef nog even staan. Verwonderd over wat er gebeurd was. Hij begreep het niet. Hoe kon het dat Hij haar gedachten hoorde en zij de zijne?
De volgende avond stond Hij weer op de veranda. de warmte van de zon gaf ook die avond een aangenaam gevoel op zijn lijf. De verrekijker lag nog op dezelfde plek als waar Hij hem de vorige avond had gelaten. Hij pakte hem op en richtte hem op het dorp. Er waren wat meer mensen buiten dan de vorige avond. Hij zag de bankier met grote stappen door de hoofdstraat lopen. Zo te zien was hij overstuur. Hij kende de bankier wel. Een vriendelijke man, weduwnaar, hardwerkend, maar altijd tijd voor een praatje. Hij verschoof zijn blik en zag in het park op het bankje een vrouw zitten. Met een zakdoekje depte ze haar ogen.
“Huilde ze?”
“Ja, ik huil!”
Gebeurde hetzelfde als de vorige avond met het meisje?
Hij dacht “Wil je vertellen wat er is?”
“Zoveel, teveel, ik weet het niet meer.”
“Ik heb de tijd, vertel maar wat je kwijt wil”dacht Hij.
Hij zag dat de vrouw om zich heen keek, alsof ze verwachtte dat er iemand achter haar stond. Zij reageerde.
“Mijn dochter is iedere dag verdrietig. Het gaat niet goed op school. Haar beste vriendin is verhuisd en ze mist haar vader zo. En ik mis hem ook zo. Hij zou hebben geweten wat ik moet doen. Hij zou haar opgevrolijkt hebben. En dan heb ik net ook nog ruzie gehad met de bankier. Hij houdt van mij zegt hij en ik voel dat het waar is, maar ik durf niet. Wat als hij ook....? En hoe vertel ik het mijn dochter, ze zal vast boos worden, omdat ze denkt dat ik haar vader vergeten ben, maar dat is niet zo. Ik zal hem nooit vergeten. Maar ik voel mij ook alleen en ik weet dat als ik het toelaat ik ook van de bankier zal kunnen houden en hij zal ook van mijn dochter houden, maar.... ik ben zo bang!”
“Dat is ook wel heel veel om te dragen. Ik snap dat je daar veel verdriet van hebt. Kan ik iets voor je doen?”
“Ik weet niet wie u bent, maar even zo ‘praten’ is al fijn. Ik voel me een beetje minder alleen. Dankuwel.”
“Dat is fijn!”
De vrouw stond langzaam op, keek nog eens zoekend om zich heen en liep weg.
Hij bleef nog even staan en dacht aan wat Hij gehoord had. Hij had al snel door dat de vrouw de moeder van het meisje van de vorige avond was. Hij voelde bijna de pijn die zij voelden. Hij moest toch iets kunnen doen. Maar wat? De volgende dag kwam de bakker op bezoek met de spullen waar Hij om gevraagd had.
Hij vroeg aan de bakker of er nog iets te vertellen was over de bewoners van het dorpje. De bakker kon alleen vertellen dat het op dat moment met een aantal bewoners persoonlijk niet goed ging. Daarnaast maakten alle bewoners zich grote zorgen, want het had al veel te lang niet geregend. Het water in de rivier die door het dorp liep kwam hoe langer hoe lager te staan. De bewoners, de dieren en de omgeving waren compleet afhankelijk van de rivier voor hun watervoorziening. Als het niet binnenkort zou gaan regenen dan zou al het groen verdorren en de dieren zouden van dorst omkomen en ook voor de bewoners zou het desastreuze gevolgen hebben.
Hij was hier al langere tijd bang voor. Ook Hij had natuurlijk in de gaten gehad dat het bos droger werd, de bladeren bruiner. Er moest echt iets gebeuren voordat het te laat was.
Nadat de bakker weg was gegaan, het was al wat later op de avond, stond Hij weer op de veranda. De warme zomeravonden waren op zich fijn, maar ze duurden nu al te lang. Hij pakte automatisch weer zijn verrekijker en tuurde naar beneden, naar het dorp. Zijn ogen dwaalden naar het park, naar het bankje, en ja daar zat weer iemand op. Dit keer was het de bankier. Zijn schouders gebogen, zijn gezicht treurig.
“Huilde hij?”
“Nee, ik huil nog niet, maar de tranen zitten mij wel hoog.”
Hij dacht “Wil je vertellen wat er is?”
“Zoveel, teveel, ik weet het niet meer.”
“Ik heb de tijd, vertel maar wat je kwijt wil”dacht Hij.
Hij zag dat de bankier om zich heen keek, alsof hij verwachtte dat er iemand achter hem stond. Hij reageerde.
“Ik maak mij zorgen over het dorp. De droogte. Iedereen loopt op zijn tenen. Iedereen is snel op zijn of haar teentjes getrapt. Het lukt mij niet meer om de bewoners op te peppen, wat ik normaal altijd wel kon. Daarnaast hou ik al langere tijd van een vrouw. Ik geloof dat zij ook van mij zou kunnen houden, maar ze durft niet. Haar man is overleden en ze is bang dat het met mij misschien ook zo zal gaan. Ze heeft een dochter met wie het ook niet goed gaat op school en wiens beste vriendin is verhuisd. Ik houd zoveel van haar. Ik zou haar en haar dochter zo graag weer gelukkig zien, maar hoe kan ik haar laten weten dat het goed gaat komen?”
“Dat is ook wel heel veel om te dragen. Ik snap dat je daar veel verdriet van hebt. Kan ik iets voor je doen?”
“Ik weet niet wie u bent, maar even zo ‘praten’ is al fijn. Ik voel me een beetje minder alleen. Dankuwel.”
“Dat is fijn!”
De bankier stond langzaam op, keek nog eens zoekend om zich heen en liep weg.
Hij bleef dit keer nog lang op de veranda zitten. Drie mensen, zoveel verdriet en ze zouden zoveel steun bij elkaar kunnen vinden als ze het met elkaar zouden dragen. Er moest iets zijn dat Hij kon doen.
Na een slapeloze nacht vol gepieker stond Hij de volgende morgen op. Hij had bijna geen energie, pakte wat koffie en ging op de veranda zitten. Daar bleef Hij de hele dag zitten. Het leek wel of Hij verlamd was. Zo werd het langzaam avond en tijd voor de zonsondergang.
De zon stond daar aan de hemel net als anders, maar zo vurig als Hij hem nog nooit gezien had. Zijn ogen werden vochtig als Hij aan al dat verdriet dacht dat de bewoners beneden in het dorp ervaarden. Hij stond op keek star naar de rivier, naar het stroompje dat nog over was, keek omhoog naar de zon die zo fel brandde. De weerkaatsing van het water van de rivier, de tranen in zijn ogen en het vuur van de zon, zorgden voor een bliksemflits zo sterk dat de hemel in vuur en vlam leek te staan. Het volgende moment was er een donderslag en daarna voelde Hij druppels. Grote druppels. Steeds grotere druppels. Hij keek omhoog, voelde de regen op zijn gezicht, proefde de zoetheid van de druppels op zijn tong. De tranen stroomden over zijn wangen terwijl Hij begon te lachen. Zo te lachen als Hij nog nooit gelachen had. Hij pakte de verrekijker en keek naar beneden, naar het dorp. Ondanks de druppels die de glazen van de verrekijker wazig maakten zag Hij wat er gebeurde. De bewoners stroomden uit hun huizen. Hun armen wijd gespreid om zoveel mogelijk regen op te vangen. De bewoners maakten contact met elkaar, ze lachten naar elkaar. Het groen werd weer groener. Vogels vloten hun hoogste lied. Honden blaften. Poezen miauwden. Schapen blaatten. Koeien loeiden en sprongen door de wei alsof ze voor het eerst weer naar buiten mochten na een lange winter in de stal.
Hij keek of hij het meisje, de moeder en de bankier zag. In eerste instantie kon Hij ze niet vinden. Zijn ogen zochten het hele dorp af. Het park. Het bankje. Daar zag Hij ze. Ieder van een andere kant, liepen ze richting het bankje. Hun hoofden gebogen, nog steeds. Hij voelde teleurstelling. Voor hen waren de problemen nog niet opgelost. Hij zag hen het bankje naderen en tegelijkertijd hun hoofd omhoog doen. Elkaar zien. Een verbaasde blik. Een voorzichtige glimlach.
Ze spreiden hun armen en liepen naar elkaar toe. De moeder sloot haar dochter in haar armen. De bankier sloot de moeder en dochter in zijn armen. Zo bleven ze minutenlang staan. De dochter keek omhoog naar haar moeder en de bankier en begon te lachen.
Ze gingen alle drie op het bankje zitten en begonnen te vertellen, over hun ‘ontmoeting’ met de vreemdeling die hun gedachten leek te kunnen lezen.
Hij dacht “zal het nu goedkomen?”
Alle drie keken ze elkaar aan en zeiden tegelijkertijd “Ja, het zal goedkomen!”
Hun blik werd naar de heuvel getrokken, naar de vlakte. Daar stond Hij, groot, sterk en donker. Ogen die in je ziel kunnen kijken.
Kijk voor meer informatie over Cozon Creatief en wat ik nog meer te bieden heb bij de pagina's Over CoZon Creatief, Coaching, Workshops, Eigen werk, Blogs.