Hieronder een voorbeeld van een creatieve werkvorm, een Helend Sprookje
Een helend sprookje is een verhaal dat je zelf schrijft in de vorm van een sprookje over (iets uit) je jeugd waarbij het verhaal een goed einde krijgt. Het verhaal hoeft niet precies te kloppen met de werkelijkheid. De bedoeling is om een overtuiging een andere draai te geven, lichter te maken. Het verhaal geeft vaak meer duidelijkheid over de situatie, hiermee kan je het soort op een rijtje zetten. Soms komt er door de oplossing in het verhaal ook een ‘oplossing’ voor datgene waar je tegen aan loopt in het dagelijks leven. Deze werkvorm is toepasbaar in verschillende situaties. Een moeilijke situatie kan dan beschreven worden met een positief einde.
Zo geef je een positieve draai aan een moeilijke situatie met daarbij eventueel een oplossing. |
Het onzekere, krachtige elfje
Op een mooie, zonnige zondag werd Elfje geboren. Zij was vrolijk en huppelde en fladderde de hele dag. Haar moeder was niet zo blij. Elfje voelde dat haar moeder het nodig had om echt voor iemand te zorgen. Daardoor besloot zij net te doen of zij niets kon en niets durfde en ze was zoveel mogelijk bij haar moeder. Haar broertjes en zusjes waren vaak spelen in het bos met hun vriendjes en vriendinnetjes. Elfje was meestal thuis. Moeder zorgde goed voor haar, deed alles voor Elfje, want dat kon toch niet zoveel en durfde nog minder.
Langzamerhand ging Elfje inderdaad geloven dat ze weinig kon en durfde. Ze ontdekte ook dat haar moeder bang was dat er iets ergs zou gebeuren als er iemand boos op haar werd of als iemand haar niet aardig zou vinden. Elfje ging geloven dat zij niet belangrijk was, dat anderen belangrijker waren. Elfje voelde zich ook wel fijn bij haar moeder, want ze maakte haar moeder blij.
Tot op een dag. Ze was alleen thuis met haar moeder en ze gingen wandelen in het bos. Ineens hoorden ze gegrom en gekraak. Wat was dat? Moeder greep Elfje vast en kroop achter haar. Ineens ging er een flits door Elfje heen. “Wat het ook is, ik kan het aan”. En daar kwam hij, de grote bruine beer. Ze had al veel over hem gehoord, vreselijke verhalen over wat de beer gedaan had. Daar stond hij, op het pad, op zijn 2 achterpoten. Veel groter dan Elfje. Elfje keek…. keek de beer in zijn ogen…. en begon naar hem toe te huppelen en toen fladderde ze omhoog naar hem toe en bleef fladderen rond zijn hoofd en toen op zijn hoofd, op zijn schouders, op zijn rug. En de beer moest giechelen, want het kriebelde. Toen bleef Elfje stil hangen voor de ogen van de beer en keek hem aan en lachte naar hem. En de beer…. die lachte terug…. en moeder… zij lachte ook. En Elfje leerde die dag als ze maar bleef huppelen en fladderen kon ze alle beren op haar pad aan.
Op een mooie, zonnige zondag werd Elfje geboren. Zij was vrolijk en huppelde en fladderde de hele dag. Haar moeder was niet zo blij. Elfje voelde dat haar moeder het nodig had om echt voor iemand te zorgen. Daardoor besloot zij net te doen of zij niets kon en niets durfde en ze was zoveel mogelijk bij haar moeder. Haar broertjes en zusjes waren vaak spelen in het bos met hun vriendjes en vriendinnetjes. Elfje was meestal thuis. Moeder zorgde goed voor haar, deed alles voor Elfje, want dat kon toch niet zoveel en durfde nog minder.
Langzamerhand ging Elfje inderdaad geloven dat ze weinig kon en durfde. Ze ontdekte ook dat haar moeder bang was dat er iets ergs zou gebeuren als er iemand boos op haar werd of als iemand haar niet aardig zou vinden. Elfje ging geloven dat zij niet belangrijk was, dat anderen belangrijker waren. Elfje voelde zich ook wel fijn bij haar moeder, want ze maakte haar moeder blij.
Tot op een dag. Ze was alleen thuis met haar moeder en ze gingen wandelen in het bos. Ineens hoorden ze gegrom en gekraak. Wat was dat? Moeder greep Elfje vast en kroop achter haar. Ineens ging er een flits door Elfje heen. “Wat het ook is, ik kan het aan”. En daar kwam hij, de grote bruine beer. Ze had al veel over hem gehoord, vreselijke verhalen over wat de beer gedaan had. Daar stond hij, op het pad, op zijn 2 achterpoten. Veel groter dan Elfje. Elfje keek…. keek de beer in zijn ogen…. en begon naar hem toe te huppelen en toen fladderde ze omhoog naar hem toe en bleef fladderen rond zijn hoofd en toen op zijn hoofd, op zijn schouders, op zijn rug. En de beer moest giechelen, want het kriebelde. Toen bleef Elfje stil hangen voor de ogen van de beer en keek hem aan en lachte naar hem. En de beer…. die lachte terug…. en moeder… zij lachte ook. En Elfje leerde die dag als ze maar bleef huppelen en fladderen kon ze alle beren op haar pad aan.