Ontmoeting met de Paashaas
De schrijfopdracht : Schrijf een verhaal over een ontmoeting met de Paashaas.
Hiernaast vind je de ingesproken versie van Ontmoeting met de Paashaas =>
|
|
Het is de zaterdag voor Pasen. De zon schijnt, bloesem aan de bomen, vogels fluiten hun hoogste lied. Ik fiets rond in de polder op weg naar het mooiste plekje in de buurt dat gelukkig door nog maar weinig mensen is ontdekt.
Ik zet mijn fiets neer en loop verder over het smalle paadje langs de sloot naar het pontje. Onderweg zie ik lammetjes achter elkaar aan rennen en met elkaar spelen. Volop paardenbloemen in de wei. Een reiger langs de kant van de sloot, geduldig turend in het water.
Met het pontje steek ik de sloot over en loop verder naar de steiger. De wieken van de molen aan de overkant draaien rustig hun rondjes.
Zo’n dag waarop even niets hoeft behalve genieten.
Het gras op het pad is zo lang en zacht dat ik mijn slippers uit kan doen en op blote voeten verder loop. De koelte van het gras brengt mij terug naar mijn kindertijd. Rennen, spelen, kopje rollen in het gras.
Als ik de steiger nader zie ik dat ik dit keer niet alleen ben. Ik twijfel of ik terug zal gaan, maar besluit door te lopen, nieuwsgierig naar wie daar zit.
Dichterbij gekomen hoor ik zacht gesnik en tot mijn verbazing zit daar iemand waarvan ik nooit had kunnen bedenken dat hij daar zou zitten.
Zachtjes, om hem niet te laten schrikken, loop ik verder. Ik zie naast hem een grote, gele, rieten mand staan gevuld met heel veel vrolijk gekleurde eitjes.
“Dag Paashaas”, zeg ik zachtjes. “Mag ik bij je komen zitten?”
De Paashaas kijkt toch verschrikt op. “Eh…” Met zijn pootje veegt hij langs zijn oogjes en knikt dan. Zo zitten we een tijdje stil naast elkaar.
Ik schuif naar de rand van de steiger en laat mijn voeten bungelen in het water. Het is nog koud, maar het went snel. Een zwaluw vliegt rondjes boven ons hoofd. De bladeren van de boom achter ons ruisen zachtjes. Ik zie knoppen van waterlelies op het water drijven dat zachtjes kabbelt. Een fuut duikt steeds onder om een paar meter verder weer boven te komen.
“Gaat het wel goed met je, Paashaas?” vraag ik. “Hmmm” bromt hij. Ik kijk om en zie dat er een traan over zijn vacht naar beneden glijdt. “Kan ik je helpen?”
De Paashaas schudt met zijn hoofd van nee. Vragend kijk ik hem aan. Na een tijdje kijkt hij mij aan en zucht.
“Het is morgen weer Pasen, en dan moet ik weer!” Ik knik en wijs naar de volle mand. “Je bent er al helemaal klaar voor zie ik.” De Paashaas knikt eerst ja en daarna schudt hij zijn hoofd. “Ik ben er helemaal niet klaar voor. Ik ben er helemaal klaar mee!” zegt hij en ik voel dat het uit zijn tenen komt.
“Ieder jaar weer, in mijn uppie, duizenden eieren verstoppen, liefst nog steeds op andere plekken, anders wordt het saai voor de kinderen die ze moeten zoeken. En dan moet ik ook nog opletten dat ze mij niet zien. Ik heb er zo’n genoeg van!”
Toch wel een beetje geschrokken van de felle woorden van de Paashaas, blijf ik stil zitten.
“En wanneer ben ik aan de beurt?” gaat de Paashaas verder. “Wanneer mag ik eieren zoeken? Bedenkt dan niemand dat ik dat misschien ook wel leuk zou vinden?”
Ondanks de boosheid in de stem van de Paashaas, schiet ik in de lach. Ik zie voor mij hoe de Paashaas zijn eigen verstopte eieren gaat zoeken. Tegelijkertijd begrijp ik hem heel goed. Het verlangen dat er even voor jou gezorgd wordt of dat je het even niet alleen hoeft te doen.
“Sorry dat ik moet lachen, Paashaas. Ik zag ineens voor mij hoe jij aan het zoeken was naar eitjes waarvan je precies wist waar ze lagen, omdat je ze zelf verstopt had.”
De Paashaas kijkt eerst boos naar mij, maar kan dit niet lang volhouden en ik zie een klein lachje op zijn snoet verschijnen. “Zie je het voor je? Eerste eitjes verstoppen en daarna zoeken en dan heel verrast zijn als je ze vindt.” Hihi grinnik ik. Ik zie de Paashaas denken en dan begint hij ook zachtjes te grinniken en dan harder en ik doe met hem mee totdat we allebei bulderen van het lachen.
Als we uitgelachen zijn gaan we op onze rug op de steiger liggen en kijken we naar de blauwe lucht waar witte schapenwolkjes langs drijven.
“Ik zie een dolfijn.” “Waar?” “Daar links.” “Oh ja, ik zie hem ook.”
“Hé daar een olifant met een wel heel erg lange slurf.” “Ik zie hem. Oh, nu veranderd hij in een muis.”
Zo liggen we een tijdje te kijken naar de wolken die voorbijglijden.
“Maar Paashaas, wat ga je komende nacht nu doen?” “Weet ik niet. Ik denk dat ik gewoon niets ga doen. Ik sla een jaar over.”
“Maar dat kan toch niet” protesteer ik. “Hoe moet het dan met de kinderen die op jou rekenen?” “Dat weet ik ook niet, maar ik heb echt geen fut om al die eitjes te verstoppen. Echt niet!”
“Er is vast een oplossing als we heel diep nadenken” zeg ik.
Daarna is het lange tijd stil, je hoort alleen onze zuchten terwijl we heel hard nadenken.
“Ik heb het! Ik weet wat je kan doen en ik wil je wel helpen.” “Wat dan?” vraagt de Paashaas.
“In plaats van dat jij de eitjes gaat verstoppen, laten we de kinderen de eieren verstoppen en dan kan jij ze de volgende nacht zoeken.” “Maar hoe gaan we dat dan doen?”
“Vertrouw op mij. Eerst hebben we heel veel papier en pennen nodig.”
De Paashaas kijkt mij verbaasd en vragend aan. “Kom op” en daar gaan we, snel naar mijn huis. Daar pak ik papier en voor ons beide een pen en we schrijven heel veel briefjes. Als we daar klaar mee zijn gaan we snel weer naar buiten met de volle mand en de briefjes.
“Waar wil je beginnen Paashaas?” “Daar op de hoek van de straat.” “Oke.”
We lopen naar het huis op de hoek en de Paashaas neemt een poot vol eitjes en legt ze voor de voordeur neer met een briefje. Ik pak ook een hand vol eitjes en leg deze samen met een briefje, voor de deur van het volgende huis. Zo gaan we de hele nacht door en leggen we bij alle huizen eitjes met een briefje.
Bij zonsopgang zijn we eindelijk klaar en gaan we uitgeput naar de steiger om te wachten tot de volgende nacht.
Op 1e Paasdag gaan al vroeg de deuren open en willen de kinderen snel naar buiten rennen om eieren te gaan zoeken, maar dan zien ze voor de deur de eitjes met het briefje liggen.
Ze rapen het briefje op en lezen wat er op staat:
Lieve kinderen,
Ik verstop ieder jaar weer heel veel eitjes
voor jullie die jullie dan moeten vinden.
Ik vind dit heel leuk om te doen,
maar ik zou zo graag ook een keer eitjes
willen zoeken. Willen jullie mij helpen?
Willen jullie vandaag een paar eitjes
voor mij verstoppen?
Bedankt.
De Paashaas
Alle kinderen beginnen te juichen en gaan snel eitjes verstoppen. Ze proberen plekken te vinden die nieuw zijn voor de Paashaas, zodat het ook echt spannend is voor hem.
’s Avonds krijgen de ouders hun kinderen bijna niet naar bed, want ze willen natuurlijk allemaal zien of de Paashaas hun verstopte eitjes zal vinden.
De Paashaas en ik zijn de hele dag bij de steiger gebleven. Gespannen of ons plan zou hebben gewerkt. Zenuwachtig hupt de Paashaas heen en weer. “Kan dit wel?” vraagt hij. “Heb ik de kinderen niet in de steek gelaten? Wat als ze boos op mij zijn?”
Dan is het tijd om te gaan. De Paashaas en ik gaan richting het eerste dorp. Wat hangt daar? Een spandoek? ‘Lieve Paashaas, veel plezier met zoeken!’
De Paashaas begint te glunderen. “Ze vonden het oke” zegt hij en hupt zo snel als hij kan de eerste tuin in en gaat zoeken en ik zoek met hem mee. “Daar is er één, oh en daar ligt er nog één.” Hij vindt heel veel eitjes. “Dit is het leukste wat ik ooit gedaan heb” roept hij en hupt snel de volgende tuin in.
De gevonden eitjes laten we achter bij de voordeur voor de kinderen.
Als we alle huizen hebben gehad gaan we terug naar de steiger. De Paashaas gaat op de steiger zitten en kijkt mij met zo’n blije snoet aan dat ik er helemaal warm van wordt. “Dit is de gelukkigste dag van mijn leven.”
En de kinderen? Zonder dat hun ouders het door hadden hebben zij die nacht stiekem uit hun raam gekeken en gezien hoe blij de Paashaas was en ze kijken al uit naar volgend jaar.
Ik zet mijn fiets neer en loop verder over het smalle paadje langs de sloot naar het pontje. Onderweg zie ik lammetjes achter elkaar aan rennen en met elkaar spelen. Volop paardenbloemen in de wei. Een reiger langs de kant van de sloot, geduldig turend in het water.
Met het pontje steek ik de sloot over en loop verder naar de steiger. De wieken van de molen aan de overkant draaien rustig hun rondjes.
Zo’n dag waarop even niets hoeft behalve genieten.
Het gras op het pad is zo lang en zacht dat ik mijn slippers uit kan doen en op blote voeten verder loop. De koelte van het gras brengt mij terug naar mijn kindertijd. Rennen, spelen, kopje rollen in het gras.
Als ik de steiger nader zie ik dat ik dit keer niet alleen ben. Ik twijfel of ik terug zal gaan, maar besluit door te lopen, nieuwsgierig naar wie daar zit.
Dichterbij gekomen hoor ik zacht gesnik en tot mijn verbazing zit daar iemand waarvan ik nooit had kunnen bedenken dat hij daar zou zitten.
Zachtjes, om hem niet te laten schrikken, loop ik verder. Ik zie naast hem een grote, gele, rieten mand staan gevuld met heel veel vrolijk gekleurde eitjes.
“Dag Paashaas”, zeg ik zachtjes. “Mag ik bij je komen zitten?”
De Paashaas kijkt toch verschrikt op. “Eh…” Met zijn pootje veegt hij langs zijn oogjes en knikt dan. Zo zitten we een tijdje stil naast elkaar.
Ik schuif naar de rand van de steiger en laat mijn voeten bungelen in het water. Het is nog koud, maar het went snel. Een zwaluw vliegt rondjes boven ons hoofd. De bladeren van de boom achter ons ruisen zachtjes. Ik zie knoppen van waterlelies op het water drijven dat zachtjes kabbelt. Een fuut duikt steeds onder om een paar meter verder weer boven te komen.
“Gaat het wel goed met je, Paashaas?” vraag ik. “Hmmm” bromt hij. Ik kijk om en zie dat er een traan over zijn vacht naar beneden glijdt. “Kan ik je helpen?”
De Paashaas schudt met zijn hoofd van nee. Vragend kijk ik hem aan. Na een tijdje kijkt hij mij aan en zucht.
“Het is morgen weer Pasen, en dan moet ik weer!” Ik knik en wijs naar de volle mand. “Je bent er al helemaal klaar voor zie ik.” De Paashaas knikt eerst ja en daarna schudt hij zijn hoofd. “Ik ben er helemaal niet klaar voor. Ik ben er helemaal klaar mee!” zegt hij en ik voel dat het uit zijn tenen komt.
“Ieder jaar weer, in mijn uppie, duizenden eieren verstoppen, liefst nog steeds op andere plekken, anders wordt het saai voor de kinderen die ze moeten zoeken. En dan moet ik ook nog opletten dat ze mij niet zien. Ik heb er zo’n genoeg van!”
Toch wel een beetje geschrokken van de felle woorden van de Paashaas, blijf ik stil zitten.
“En wanneer ben ik aan de beurt?” gaat de Paashaas verder. “Wanneer mag ik eieren zoeken? Bedenkt dan niemand dat ik dat misschien ook wel leuk zou vinden?”
Ondanks de boosheid in de stem van de Paashaas, schiet ik in de lach. Ik zie voor mij hoe de Paashaas zijn eigen verstopte eieren gaat zoeken. Tegelijkertijd begrijp ik hem heel goed. Het verlangen dat er even voor jou gezorgd wordt of dat je het even niet alleen hoeft te doen.
“Sorry dat ik moet lachen, Paashaas. Ik zag ineens voor mij hoe jij aan het zoeken was naar eitjes waarvan je precies wist waar ze lagen, omdat je ze zelf verstopt had.”
De Paashaas kijkt eerst boos naar mij, maar kan dit niet lang volhouden en ik zie een klein lachje op zijn snoet verschijnen. “Zie je het voor je? Eerste eitjes verstoppen en daarna zoeken en dan heel verrast zijn als je ze vindt.” Hihi grinnik ik. Ik zie de Paashaas denken en dan begint hij ook zachtjes te grinniken en dan harder en ik doe met hem mee totdat we allebei bulderen van het lachen.
Als we uitgelachen zijn gaan we op onze rug op de steiger liggen en kijken we naar de blauwe lucht waar witte schapenwolkjes langs drijven.
“Ik zie een dolfijn.” “Waar?” “Daar links.” “Oh ja, ik zie hem ook.”
“Hé daar een olifant met een wel heel erg lange slurf.” “Ik zie hem. Oh, nu veranderd hij in een muis.”
Zo liggen we een tijdje te kijken naar de wolken die voorbijglijden.
“Maar Paashaas, wat ga je komende nacht nu doen?” “Weet ik niet. Ik denk dat ik gewoon niets ga doen. Ik sla een jaar over.”
“Maar dat kan toch niet” protesteer ik. “Hoe moet het dan met de kinderen die op jou rekenen?” “Dat weet ik ook niet, maar ik heb echt geen fut om al die eitjes te verstoppen. Echt niet!”
“Er is vast een oplossing als we heel diep nadenken” zeg ik.
Daarna is het lange tijd stil, je hoort alleen onze zuchten terwijl we heel hard nadenken.
“Ik heb het! Ik weet wat je kan doen en ik wil je wel helpen.” “Wat dan?” vraagt de Paashaas.
“In plaats van dat jij de eitjes gaat verstoppen, laten we de kinderen de eieren verstoppen en dan kan jij ze de volgende nacht zoeken.” “Maar hoe gaan we dat dan doen?”
“Vertrouw op mij. Eerst hebben we heel veel papier en pennen nodig.”
De Paashaas kijkt mij verbaasd en vragend aan. “Kom op” en daar gaan we, snel naar mijn huis. Daar pak ik papier en voor ons beide een pen en we schrijven heel veel briefjes. Als we daar klaar mee zijn gaan we snel weer naar buiten met de volle mand en de briefjes.
“Waar wil je beginnen Paashaas?” “Daar op de hoek van de straat.” “Oke.”
We lopen naar het huis op de hoek en de Paashaas neemt een poot vol eitjes en legt ze voor de voordeur neer met een briefje. Ik pak ook een hand vol eitjes en leg deze samen met een briefje, voor de deur van het volgende huis. Zo gaan we de hele nacht door en leggen we bij alle huizen eitjes met een briefje.
Bij zonsopgang zijn we eindelijk klaar en gaan we uitgeput naar de steiger om te wachten tot de volgende nacht.
Op 1e Paasdag gaan al vroeg de deuren open en willen de kinderen snel naar buiten rennen om eieren te gaan zoeken, maar dan zien ze voor de deur de eitjes met het briefje liggen.
Ze rapen het briefje op en lezen wat er op staat:
Lieve kinderen,
Ik verstop ieder jaar weer heel veel eitjes
voor jullie die jullie dan moeten vinden.
Ik vind dit heel leuk om te doen,
maar ik zou zo graag ook een keer eitjes
willen zoeken. Willen jullie mij helpen?
Willen jullie vandaag een paar eitjes
voor mij verstoppen?
Bedankt.
De Paashaas
Alle kinderen beginnen te juichen en gaan snel eitjes verstoppen. Ze proberen plekken te vinden die nieuw zijn voor de Paashaas, zodat het ook echt spannend is voor hem.
’s Avonds krijgen de ouders hun kinderen bijna niet naar bed, want ze willen natuurlijk allemaal zien of de Paashaas hun verstopte eitjes zal vinden.
De Paashaas en ik zijn de hele dag bij de steiger gebleven. Gespannen of ons plan zou hebben gewerkt. Zenuwachtig hupt de Paashaas heen en weer. “Kan dit wel?” vraagt hij. “Heb ik de kinderen niet in de steek gelaten? Wat als ze boos op mij zijn?”
Dan is het tijd om te gaan. De Paashaas en ik gaan richting het eerste dorp. Wat hangt daar? Een spandoek? ‘Lieve Paashaas, veel plezier met zoeken!’
De Paashaas begint te glunderen. “Ze vonden het oke” zegt hij en hupt zo snel als hij kan de eerste tuin in en gaat zoeken en ik zoek met hem mee. “Daar is er één, oh en daar ligt er nog één.” Hij vindt heel veel eitjes. “Dit is het leukste wat ik ooit gedaan heb” roept hij en hupt snel de volgende tuin in.
De gevonden eitjes laten we achter bij de voordeur voor de kinderen.
Als we alle huizen hebben gehad gaan we terug naar de steiger. De Paashaas gaat op de steiger zitten en kijkt mij met zo’n blije snoet aan dat ik er helemaal warm van wordt. “Dit is de gelukkigste dag van mijn leven.”
En de kinderen? Zonder dat hun ouders het door hadden hebben zij die nacht stiekem uit hun raam gekeken en gezien hoe blij de Paashaas was en ze kijken al uit naar volgend jaar.